Het verhaal van een zeventienjarig, joods meisje.
Rachel.
Haar vader klampt zich aan haar vast.
Maar kleine meisjes worden groot.
Wanneer hij haar aanbidder uit de stad verdrijft,
Slaat zij de deur achter zich dicht.
Ze kan alleen terecht bij die vriendelijke priester.
Die wel ziet hoe bijzonder ze is.
Onwetend over het grote meesterplan dat de priester voorbereid.
En waarvoor hij haar nodig heeft.
Een jong, joods meisje.
Net zo mooi, en net zo onschuldig,
Als de maagd Maria.
En opeens is er geen meer terug.
- De derde roman van Geert Kimpen. Rachel, of het mysterie van de liefde
Het katholicisme is een belangrijk thema in de roman 'Rachel, of het mysterie van de liefde'.
Hier kunt u vier verhalen van Geert Kimpen lezen (eerder gepubliceerd in het blad Koörddanser), waarin hij zijn veranderende relatie met het katholicisme aan de hand van persoonlijke anekdotes beschrijft.
Mijn tante was de bruid van God. Toen ze met hem trouwde, moest ze op de koude, marmeren vloer vooraan in de kerk gaan liggen, als teken van overgave. Ik heb het alleen van horen zeggen, ik was er niet bij, sterker nog, niemand van onze familie was erbij. Meisjes van 14, 15 jaar die een roeping kregen, gingen naar het klooster, en éénmaal binnen werden de kloosterpoorten achter hen vergrendeld. De eerste tien jaren zouden ze hun familie niet meer zien. Tenzij bij een sterfgeval, maar dan ook niet altijd. In die tien jaar bereiden ze zich voor op hun huwelijk met God dat voltrokken werd in een prachtige, theatrale misviering waarbij de jonge vrouw zichzelf geheel en al aanbood aan haar schepper. Ik heb het altijd prachtig gevonden. Ik had maar wat graag uitgestrekt voor de voeten van Christine gaan liggen toen ik haar trouwde, en hoe opwindend zou het niet geweest zijn, als zij hetzelfde had gedaan, in haar sneeuwwitte bruidsjurk, of nog mooier naakt natuurlijk, zich ter aarde geworpen terwijl het kerkkoor Gloria Halleluja zong. Katholieken kan je in elk geval geen gevoel voor theater ontzeggen.
Onlangs woonde ik de Paaswake bij in de kathedraal van Utrecht. Met open mond heb ik deze viering ondergaan. De kathedraal was pikdonker. Tot de paasvlam binnenkwam en het vuur werd doorgegeven, kaarsje na kaarsje dat opflakkerde in die donkere kerk. Dan een processie, met voorop de bisschop gevolgd door een perfect gechoreografeerde corps misdienaren die in een adembenemende performance kelken en hosties brachten, wierook zwaaiden en kaarsen ronddroegen. Het gezicht van de bisschop, slechts door de flakkerende vlam van een kaars aangelicht, in de nevel van wierook, wiens stem echoode langs de zuilen, een veertigkoppig jongenskoor in prachtige gewaden dat rillingen bezorgende liederen van Bach zong. Ik was overdonderd. Joop van den Ende is een amateur dacht ik, vergeleken met de briljante vertoning die op geen enkel moment haperde in die donkere paasnacht. En net zoals bij Joop van den Ende volgde er nog een Meet and Greet; de bisschop zelf drukte iedere aanwezige bij de uitgang van de kathedraal de hand om hem of haar een zalig Pasen toe te wensen. Als mijn liefde voor het theater ergens uit voort is gekomen, dan is het wel mijn katholieke opvoeding geweest.
Toen de regels voor de nonnen, al lang niet meer zo streng waren, mocht ik als jongetje altijd op vakantie bij mijn Tante Nonneke. Ik heb er zo intens genoten. Al die donkere kloostergangen, de oneindige kloostertuin, de aftandse refter en de cellen waar de nonnen sliepen, het was het decor uit een middeleeuwse film waar ik op vakantie was. En natuurlijk was het klooster ook een broeioord van onderdrukte seksuele verlangens die overal sudderden en zinderden. Ik sliep samen met tante nonneke in haar éénpersoonsbed. Ze hield me stevig vast tijdens die koude kloosternachten terwijl de wind tegen het raam beukte. Ik ben de enige man, denk ik, met wie ze ooit het bed heeft gedeeld. Ik voelde, hoe klein ik ook was, haar nood aan affectie, aan warmte, hoe heerlijk het was een ander lijf tegen je aan te voelen 's nachts. Het was onschuldig en het was spannend.
Tante Nonneke werkte in het ouderlingentehuis dat in het klooster ondergebracht was. Ik was kind aan huis op alle kamers van die bejaarden. Ik herinner me Pietje. Een oude man, met één been. De andere broekspijp was omgespeld, en zoiets fascineert als kind. Pietje vond het wel erg leuk wanneer ik bij hem op bezoek kwam. "Kom toch wat dichter zitten," zei hij altijd, en in ruil voor een snoepje streelde hij over mijn been. Tot die avond, toen we slechts met zijn tweeën in de gemeenschappelijke tv kamer zaten. Terwijl er veel te luid het Belgische showprogramma "Hallo met Henk" door de boxen galmde, vroeg hij of ik dicht bij hem kwam zitten en zo maar ineens wreef zijn knokelige mannenhand over mijn geslacht. Nee, het was niet traumatisch. Ik hoef er niet voor in therapie. Het is niet het zoveelste schandaal over sexueel misbruik in de kerk. De volgende ochtend zei ik het gewoon tegen Tante Nonneke en hoe ze het opgelost heeft, weet ik niet, maar Pietje bleef voortaan van mijn pietje.
In de kloostertuin woonde de tuinman in een boerderijtje. Jefke. En Jefke, zo werd gezegd, droeg altijd vrouwenlingerie onder zijn overall. Hij was geobsedeerd door beha's en vrouwenslipjes, en toen hij op een dag dood werd gevonden, bleek zijn boerderijtje afgeladen vol te zitten met vrouwenondergoed. De nonnekes bedekten dit alles met de mantel der liefde en het ondergoed werd naar arme meisjes in Afrika gestuurd.
Natuurlijk zijn alle clichés waar. De nog jonge pastoor zorgde voor opwinding bij de nonnekes wanneer hij door de kloostergang liep. Allen verlangden ze naar zijn speciale aandacht, en ze liepen zich het vuur uit de sloffen om zijn koffie, sigaren en wat hij nog meer nodig had, te brengen. Ik dartelde onbezonnen rond in dat oord van god en dat oord des verderfs. Geen religie is erotischer van aard dan de katholieke. De prachtige, sensuele schilderijen met voorstellingen uit het oude en nieuwe testament waarbij de kunstenaars toch altijd een alibi vonden om de figuren naakt af te beelden, naakte vroomheid was het, maar o zo spannend en verboden.
RopsVele jaren later werd tante nonneke op een ochtend naast haar bed gevonden. Ze had die nacht een hersenbloeding gehad. En daardoor was de poort die het onderhuidse afsloot wagenwijd opengezet. Ik vroeg een bevriende droomtherapeute om eens met haar te praten. Ze was in schok, zei ze, door de seksuele fantasieën die mijn tante nonneke haar had toevertrouwd. Droombeelden, visioenen, erotische voorstellingen waarbij kerkelijke en seksuele symboliek haar onrust teisterden. Die laatste weken lag ze in een hospitaal. Ze kon niet veel meer. Maar toch wanneer ik mijn hand in de hare legde, voerde ze mijn hand onder de lakens, naar dat plekje, wat nonnekes voor hun god bewaarden. Ik wist niet wat ik moest doen. Haar ogen keken me smekend aan alsof ze me wilde zeggen: "Laat me me één keer vrouw voelen". Ik heb het niet gedaan. Het zou wat zijn als de nachtverpleegster binnen had gekomen en me zo met tante nonneke had aan getroffen. En natuurlijk is het triest dat ze tijdens haar aardse leven nooit het extatische geluk van lichamelijke liefde heeft mogen ervaren. Dat ze nooit het goddelijke gevoeld heeft terwijl ze de liefde bedreef. Maar nu is ze bij haar bruidegom. De man aan wie ze haar leven heeft geofferd. En ik weet wel zeker dat ze daar nu haar schade inhaalt. En iedere keer dat het dondert en bliksemt, denk ik, dat is mijn tante nonneke die in de hemel vrijt dat de knetters eraf vliegen, met haar bruidegom, haar God.
En toen opeens lag er een brief op de mat. Nu Zonneke acht jaar geworden was, werden we uitgenodigd voor een bijeenkomst door de katholieke kerk. Over de Eerste Communie. Het was twee keer schrikken. In de eerste plaats door het zwart op witte gegeven dat mijn kleine meisje inderdaad inmiddels al acht jaar is. In de tweede plaats door opeens gedwongen te zijn na te denken of we onze dochter wel of geen eerste communie laten doen.
Het is waar. We hebben acht jaar geleden onze dochter laten dopen in de katholieke kerk. In dezelfde kerk heeft Christine ook in een prachtige witte jurk, in aanwezigheid van honderden mensen die ons dierbaar waren, "ja, ik wil" tegen me gezegd. Het is ook waar dat ik zelf gedoopt ben, zelf mijn eerste en heilige communie gedaan heb, en tot een jaar of acht geleden, aarzelend 'katholiek" invulde, wanneer op een formulier naar mijn religieuze overtuiging werd gevraagd. Maar met een schok realiseerde ik me ook hoeveel er veranderd is in de afgelopen acht jaar. Verdiende ik toen mijn geld met het bedenken van vrolijke danspasjes voor happy theatervoorstellingen als theaterregisseur, nu ben ik schrijver van boeken die niet bepaald het katholieke gedachtegoed uitdragen. En dan moet mijn derde roman Rachel, of het mysterie van de liefde, nog verschijnen, die zeker niet uitblinkt in katholieke dweepzucht. Achter de keuze om Zonneke acht jaar geleden te laten dopen, sta ik nog steeds. Het was vanuit de behoefte haar toe te laten treden in een traditie waarin Christine en ik zelf groot gebracht waren.
Maar in de afgelopen acht jaar, heb ik deze gemeenschap meer en meer achter me gelaten. Niet vanuit de verontwaardiging waarmee de kerk tegenwoordig iedere dag aan de schandpaal genageld wordt. Natuurlijk is het onbegrijpelijk wat priesters, paters en zelfs nonnen uithaalden met kinderen. Toch keek ik er niet echt van op. In mijn jeugd heb ik ze ook allemaal gekend. De pastoors die bij ons rondhingen, over je been wreven, en waarvan we allemaal wisten, wat ze wilden. Toch is het bij mij nooit geëscaleerd. Misschien moet ik haast beledigd zijn dat ik, in tegenstelling tot andere vriendjes die daar soms nog een aardig centje aan overhielden, blijkbaar niet aantrekkelijk genoeg werd gevonden door de eerwaarde geestelijken Maar tegenover die mannen en vrouwen die hun handen niet konden thuishouden, omdat ze een onmogelijke belofte hadden moeten doen, stonden ook vele oprechte en gedreven katholieke vertegenwoordigers. De nonnen waar ik als kind mijn vakanties doorbracht, koester ik nog steeds in mijn hart. Het Onze Lieve Vrouw beeld dat ze ons schonken bij ons huwelijk, waakt nog steeds minzaam vanop het nachttafeltje over ons liefdesspel. Verontrustend zijn de berichten, absoluut, maar het is niet omdat er één zieke geest in een kinderdagverblijf werkt, dat alle kleuterleiders gore websites beheren. Maar al te gretig publiceren kranten nu als hedendaagse inquisiteurs hun chocoladeletters over het misbruik. Enige nuance is ver te zoeken. Iedere man met een zwart pastoorskleed aan, wordt nu als een kindermisbruiker beschouwd.
Christine en ik besloten naar de bijeenkomst te gaan. De vrouwelijke pastor, - in ons dorp werd de dorpspastoor immers tot zijn frustratie met pensioen gestuurd, en leiden nu leken de kerk, - vroeg ons naar onze eerste communieherinneringen. Ik moest bekennen dat ik die, in tegenstelling tot de andere ouders, niet had. Mijn Heilige Communie weet ik nog wel. Ik droeg een verschrikkelijk lelijk pak met een jaren 70 opgeblazen vlinderdas, waar ik me toen ook al, erg lelijk in voelde. Een pak dat Boney M niet zou hebben misstaan. Het was geen religieuze ervaring. Ik herinner me vooral de fiets die ik cadeau kreeg en het ijsdessert in de vorm van een lam, waar bloed uitliep wanneer je de kop eraf sneed. Het blijft een tamelijk luguber geloof, het katholieke, waar wekelijks het vlees en bloed van de Heer geconsumeerd wordt.
En dat is waar de eerste communie over gaat. Het is niet meer of niet minder dan de eerste keer dat een kind een hostie in ontvangst mag nemen, te communie mag gaan dus. Ik kon niet nalaten te vragen aan de pastor, waar eigenlijk in de bijbel een verwijzing stond naar de eerste communie. Ik wist zelf allang het antwoord. Nergens namelijk. Jezus vierde met zijn apostelen het Pesachfeest, en deelde, zoals de joden nog steeds doen, het ongezuurde desembrood. Mochten er kinderen hebben aangezeten aan tafel bij Jezus, dan hadden ze gewoon een stuk brood gekregen. Want er is geen enkele traditie om een eerste keer ongezuurd brood te mogen eten. Dat beaamde de pastor ook. "Maar," vroeg ik, "waarom wordt die eerste communie dan gevierd? En waarom mogen kinderen niet voor hun achtste de hostie eten?"
Want die hostie is het hele punt. Die enkele keren dat Zonneke een katholieke mis bijwoonde, was ze altijd teleurgesteld dat ze moest blijven zitten toen het Lichaam van Christus werd uitgedeeld. Beschroomd antwoordde de pastor dat kinderen eigenlijk inderdaad al vanaf dat ze kunnen kauwen de hostie mogen gebruiken. Vroeger werd ze zelfs aan zuigelingen gegeven. Maar die braken ze soms uit. En dat vonden de geestelijke leiders een beetje oneerbiedig voor het lichaam van Christus. Toen ontstond het idee een mijlpaal te maken van de eerste hostie, wanneer het kind "tot jaren van verstand" was gekomen. Een traditie die overigens pas in 1910 door paus Pius de Tiende afgekondigd werd. Daarvoor bestond de eerste communie zelfs helemaal niet. "Dus ook als Zonneke geen eerste communie doet, dan mag ze toch de hostie gebruiken," vroeg ik stomverbaasd. "Ja," zei de pastor.
Ik was geschokt. Wat een non-event. Mijn hele leven heb ik gedacht dat iemand zijn eerste communie moest doen, om brood van de pastoor te krijgen. Niet dus, bleek nu. Wat een typische katholieke streek, dacht ik.
Voor me zelf was ik er wel uit eigenlijk. Uitstel van executie. Op haar twaalfde, bij de Heilige Communie, kan Zonneke waarschijnlijk wel zelf bepalen of ze officieel toe wilt treden tot de katholieke kerk. Jezus liet zichzelf per slot van rekening pas dopen toen hij dertig was.
Maar Christine aarzelde nog. Zij koestert de vele mooie katholieke herinneringen uit haar jeugd, en wilt die onze dochter niet onthouden. Tradities zitten nu eenmaal diep in het bloed van de mens. Ook al laten we ze achter ons, het kind met het badwater weggooien, is zelden een goed idee.
En zo werden we twee dubbende ouders die iedere avond praatten of we het wel of niet moesten doen. Tot op een avond Zonneke ons gesprek afluisterde.
'Hoef ik helemaal niet mijn communie te doen, om die hostie te mogen eten," vroeg ze verbaasd. "waar wachten we dan nog op; zondag naar de kerk, zodat ik eindelijk dat lichaam van Christus ook eens kan proeven…." Paus Pius de Tiende had gelijk; op hun achtste zijn kinderen meer dan hun ouders tot de jaren van gezond verstand gekomen.
En dan opeens wordt het avond op zo'n ziekenhuiskamer. Christine is weg. Zonneke is weg. In mijn ochtendjas slof ik door de vierpersoonskamer waar vanavond alleen ik te gast ben. En deze hele bizarre dag rolt weer als een film voorbij mijn ogen.
Toen ik die ochtend, zoals altijd, om vijf uur wilde opstaan, omdat dit nu eenmaal mijn beste tijd van schrijven is, lukte het niet. Ik was benauwd. Mijn hart leek in elkaar gekrompen en ik was bang. Dit voelde niet goed maar ik wilde me niet aanstellen. Blijf even liggen, sprak ik mezelf toe, dan gaat het wel over. Maar het ging niet over en Christine belde de dokter. Voor het eerst verwaardigde onze huisarts zich tot een huisbezoek. Voor het eerst zei hij niet; over een paar dagen is het wel beter, ik ga niets voorschrijven. Nee. Ik hoor hem in mijn kantoor naar het ziekenhuis bellen, een ambulance bestellen en zijn bezorgde vermoedens uitspreken. Dan komt hij naast me op de rand van het bed zitten. "Ik mag je niet alleen laten zolang de ambulance er niet is," legt hij uit, "voor mocht er iets gebeuren in tussentijd." Ik maak me zorgen over zijn volle wachtkamer maar hij stelt me gerust dat zijn patiënten ingelicht worden en ze altijd begrip hebben als de dokter weg is voor een spoedgeval. Ik schaam me. Want ik heb daar nooit begrip voor. Ik irriteer me altijd wezenloos wanneer ik zo lang in zijn wachtkamer moet zitten en maak me dan boos omdat ik denk; waarom denkt die dokter dat zijn tijd belangrijker is dan mijn tijd. Nu realiseer ik me; zijn tijd is inderdaad belangrijker. Zijn tijd kan over leven en dood beschikken.
Dan gaat alles opeens snel. Twee ziekenhuisbroeders rennen de trap op, leggen me op een brancard en ik word, terwijl overal in de straat nieuwsgierige gezichten vanachter de gordijnen kijken, de wagen in getakeld. Meteen worden er 12 zuignappen op mijn borst geplakt om een hartfilmpje te maken, krijg ik een infuus, en een bloeddrukmeter die zich automatisch om de minuut vacuüm zuigt. Met gierende sirenes slalomt de ambulance tussen de obstakels en files om me naar het ziekenhuis van Woerden te brengen. "Niet naar Gouda," had ik de arts gesmeekt, hoewel dat een stuk dichter is. In Gouda heb ik ooit midden in de nacht mijn dode schoonvader aangetroffen. Met een verkrampte, eenzame schreeuw op zijn doodsmasker. Alleen gestorven in een ziekenhuiskamer. Niemand kon vertellen wat er gebeurd was. Ondertussen montert de ambulancebroeder me op met een grapje: "Gisteren moesten we een oude man ophalen en zijn vrouw vroeg of ze mee mocht rijden. Ik zei: op voorwaarde dat u uw mond houdt. De oude man zei op het eind van de rit tegen me: dit is het langst in mijn leven dat mijn vrouw zo lang gezwegen heeft!" Is dit de laatste rit uit mijn leven, denk ik.
In Woerden word ik meteen naar de intensive care gereden. Nog meer apparaten worden aangesloten. Een stalen ros van een röntgentoestel wordt opgesteld om hart en longen te fotograferen. Er wordt bloed afgetapt, en de ene na de andere specialist vuurt een reeks vragen af om de diagnose rond te krijgen. Christine wijkt geen moment van m'n zijde. Ze heeft geregeld dat er voor Zonneke gezorgd wordt, en haar aanwezigheid is het enige wat vertrouwen geeft. Ik voel me een defecte machine. Een apparaat dat hapert waar een rij technici zich nu op uitleeft om het weer op gang te krijgen. Ik ben alleen nog maar een lichaam. Een lichaam met een kortsluiting die nog niet ontdekt is. Een lichaam waarop de garantie verstreken is, en de leverancier niet kan garanderen dat het nog hersteld kan worden, of aan vervanging toe is. Een lichaam in slechte staat. De vraag is alleen nog; hoe slecht? Naast me op de kamer wordt een oude man gelegd, die er nog slechter aan toe is. Ook iets met het hart, begrijp ik. Maar ik kan het niet opbrengen sociaal te zijn, contact te maken. Gelukkig wordt er een plastic gordijn geschoven tussen zijn en mijn leed. Dan hoor ik het klaterende stemmetje van Zonneke in de gangen. Ik pep me op, hou me sterk. Ze knuffelt me en vindt alle monitoren, slangetjes en knoppen aan het ziekenhuisbed mateloos intrigerend.
En dan is het avond. Vrijdagavond. Sjabbatavond. De avond die we sinds enkele jaren inluiden door de kaarsjes van de Menora te ontsteken en de Shekina, de vrouwelijke kant van God, thuis uit te nodigen. Maar deze sjabbatnacht zal ik alleen zijn. Wanneer Christine en Zonneke me verlaten, is het alsof de Shekina zelf me verlaat. Wat doe ik hier? Wat is er aan de hand? Ik durf niet te gaan slapen. Ik wil niet dat Zonneke me hier midden in de nacht aantreft met een versteende kreet op mijn gezicht. Hoe moet ik hier de nacht doorkomen? Ik heb geen zin in kranten, tijdschriften of televisie. Ik wil thuis zijn.
Dan komt de nachtzuster langs. Opnieuw vragen. Maar andere vragen: "Welke religie heeft u?" Ik schrik. Moeten ze dit weten om me de laatste sacramenten toe te dienen? En ik weet het antwoord niet. Rooms Katholiek? Nee. Dat is een jas die niet meer past, met hoeveel liefde ik er ook op terug kijk. Ik heb niet de illusie dat ze een kabbalistische rabbi op de loonlijst van het ziekenhuis heeft staan, en probeer dan maar: "Heeft u ook Joods?" "Bent u Joods," vraagt de verpleegster. "Nee," stamel ik, maar weet niet goed uit te leggen waarom dat geloof dan het meest in de richting komt. Een halfuurtje later komt ze terug. Ze gaat op één van de lege bedden zitten en vraagt geïnteresseerd wat ik bedoelde met dat Joods. En in het schemer van de ziekenhuiskamer ontstaat er opeens een warm gesprek. Zij vertelt over haar dominee, die ook gefascineerd is door het woord. En terugkeert naar de oorspronkelijke Hebreeuwse teksten en van daaruit de werkelijke betekenis probeert te doorgronden. En terwijl ze met me praat, doet ze me mijn lichaam vergeten. Ze maakt me weer tot een mens. Ze geeft me mijn ziel terug. En daardoor vervliegt de angst. Ik ben niet langer een defect lichaam maar een onsterfelijke ziel. Zelfs als het meest dramatische zou gebeuren, dan is dit toch niet het einde van de reis. Midden in de nacht, in een troosteloze ziekenhuiskamer in Woerden, werd ik bezocht door een engel. Een vrouwelijke engel in een verpleegstersuniform die me mijn ziel terug gaf. Een engel waardoor ik durfde te gaan slapen omdat zij over me waakte…
De meningen zijn meestal verdeeld op wie Zonneke nu het meest lijkt, op mij of op Christine. Maar één gen is onbetwist van Christine; het december-gen. Vanaf augustus, wanneer er voor het eerst een sombere dag is na dagen vol zon, begint het bij haar te kriebelen; het verlangen naar december. Naar donkere dagen, sneeuw, gezelligheid binnen, de opwinding van Sinterklaas en kerst. Vanaf augustus schallen dan ook al sinds jaar en dag de kerstliedjes door het huis. Er is geen muziekgenre dat meer vertegenwoordigd is in onze CD kast dan kerst CD's. Zonneke zingt dan vrolijk met mijn vrouw mee en ik kijk het hoofdschuddend aan. In oktober zijn ze beiden helemaal niet meer te houden, en lijkt het of wij al in volle winter leven. Dan beginnen de voorbereidingen voor de komst van Sinterklaas. Op dat moment wordt ook heel Nederland wakker, lijkt het, want de pepernoten liggen al in de aanbieding bij de bakker, en de eerste reclamefolders met Sinterklaasspeelgoed worden in de bus gestopt. En hoewel dat december-gen bij mij onderontwikkeld is, moet ik toegeven dat ik toch stiekem geniet van die moeder-dochter voorpret.
Zonneke is in een kritieke leeftijd wat haar onvoorwaardelijke vertrouwen in de Sint betreft. Toch is er voorlopig nog niets dat haar nog maar een ietsiepietsie aan het twijfelen heeft gebracht. Zelfs al kwam ze gisteren haar bedje uit net op het moment dat haar mama cadeautjes aan het inpakken was met Sinterklaaspapier. Ook haar nieuwsgierige vragen hoe het toch kan dat Zwarte Piet door onze zo dunne schoorsteenpijp kan klimmen, kan met een klein beetje fantasie en een mooi verhaal gemakkelijk verklaard worden. Ik geloof niet dat ze ons voor de gek houdt, zoals ik mijn ouders een paar jaar lang in vertwijfeling hield. Bij mij vroeg mijn vader op een bepaald ogenblik: "Zeg Geert, geloof jij nu nog werkelijk in Sinterklaas?" "Nee, papa," bekende ik, "al een paar jaar niet meer." Daarmee was het sprookje uit. Van het ene moment op het andere. Toch vrees ik de dag dat ook Zonneke haar geloof in die goede man uit Spanje gaat verliezen. En haar geloof in zovele andere dingen die we in de loop der jaren met elkaar hebben opgebouwd. Zoals het feit dat er bij ons op zolder kabouters leven. Waarom ik haar dat ooit verteld heb, weet ik niet meer, maar het is inmiddels een vaststaand feit. Onze zolder is druk bevolkt door kabouters die 's nachts wakker zijn, en gaan slapen wanneer wij opstaan. Het is een attractie voor al haar vriendinnen. Iedere keer wanneer ze hier komen spelen, vragen ze; "Mogen we de kabouters zien?" Ik neem hun dan mee de vlieringtrap op, heel stil omdat de kabouters slapen, en ze speuren dan nieuwsgierig met hun ogen de zolder af in de hoop een glimp van een puntmunt op te vangen. Altijd zien ze er eentje. En Zonneke glundert dan van trots dat het verhaal over de kabouters dat eerst niet geloofd werd, nu bevestigd is. Zonneke gelooft ook in alle boeken die we haar voorlezen, of het nu "Hans en Grietje" is of "Sjakie en de Chocoladefabriek." Ooit heb ik haar verteld, toen we op weg waren naar mijn ouders in België dat die grote chemische fabriek langs de snelweg, de Chocoladefabriek is van Sjakie. Nog iedere keer kijkt ze vol ontzag door het raampje wanneer we er langsrijden en hoopt een glimp op te vangen van Sjakie of Willie Wonka.
Maar toch zal er een dag komen dat ik al deze mooie verhalen zal moeten ontsluieren. Dat ik zal moeten vertellen dat alles waar je werkelijk in gelooft, bestaat. Dat het Sinterklaasgevoel echt is, maar dat het ook waar is dat zijn rol vertolkt wordt door een acteur. Dat het gevoel dat een boek bij je oproept en je als lezer een avontuur doet beleven alsof je het zelf bent, authentiek is, maar dat het toch een auteur is die het verzonnen heeft. Ik hoop dat ik die dag haar hartje niet zal breken. Dat ze zich niet zal afkeren van al die mooie verhalen en dat machtige instrument van fantasie waarmee je de werkelijkheid kunt kleuren. Want door verbeelding komt deze wereld tot stand. Door visioenen van dromers. Architecten die al de kathedraal zien staan die pas over honderden jaren afgebouwd zal zijn. Componisten die al de symfonie horen die pas jaren later in het echt zal klinken. Auteurs die al verhalen in hun hoofd hebben, die nog letter voor letter geschreven moeten worden. Dat we zonder fantasie nog steeds in grotten zouden leven.
Wanneer het geloof in Sinterklaas ophoudt, valt de mensheid in twee groepen uiteen. Aan de ene kant de cynici die vanaf dat moment nergens meer in geloven en daarom zij die het wel doen belachelijk maken. En aan de andere kant de dromers. De mensen die ontzag krijgen voor de kracht van het geloof. Die onthouden dat hun Sinterklaasgevoel echt was, en dat alleen al om die reden Sinterklaas bestaat. Misschien net iets anders dan ze zelf gedacht hadden, maar daarom beslist niet minder waardevol. Mensen die onthouden dat als ze ergens werkelijk in geloven, het uiteindelijk ook zal gebeuren. En dat met name in goede dingen geloven, altijd loont. Zo vroeg Zonneke in haar brief aan Sinterklaas of hij dit jaar ook eens een cadeautje in het schoentje van Petra wilde gooien. Petra is een vriendin van ons, die net door haar vriend verlaten werd, en triest vertelde dat ook Sinterklaas al vijftien jaar lang niet meer bij haar op bezoek was geweest. De volgende dag belde Petra uitgelaten op. "Hij bestaat! Hij is langs geweest. Hij is me tenminste niet vergeten. Hij heeft de brief van Zonneke gelezen! En als de Sint bestaat, dan is alles weer mogelijk. Zelfs een vriendje dat een leven lang van me houdt.".
Consulteer de bibliografie