15/05/2016
Ode aan de Vrouw - door Geert Kimpen.
Waarom lukt het ons mannen zo vaak niet aan een vrouw te
geven wat ze van ons wilt?
Waarom maken wij mannen vrouwen ongelukkig zodat ze van ons
weg willen, zich bij ons gevangen voelen, bij ons hun kracht verliezen?
Waarom verliezen vrouwen zichzelf bij ons, en zijn wij niet
in staat om hen terug naar zichzelf te gidsen?
Waarom worden wij mannen daar radeloos van, staan we soms
onmachtig tegen hen te schreeuwen, of worden dodelijk stil, murw geslagen omdat
we het in hun ogen weer niet goed hebben gedaan, weer het verkeerde hebben
gezegd, en we alleen nog maar kunnen zwijgen?
Waarom maken wij op den duur de kenau, de feeks en de heks
in een vrouw wakker, in plaats van de godin, de wellustige, de prinses waar we
op verliefd werden?
Waarom hebben we na duizenden jaren ervaring nog steeds geen
handleiding om met vrouwen om te gaan, ze niet te kwetsen, en ze te begrijpen?
Misschien is het omdat wij, zolang deze dans duurt, moeten
concurreren met hun vaders. Zelfs als deze in de levens van onze vrouwen
afwezig waren, verschrikkelijk waren, of onbekwaam. Dan concurreren we met het
ideaalbeeld van een vader dat ze in ons hopen terug te vinden.
De vader die altijd voor hen klaar staat, de vader die wijze
raad geeft, de vader die beschermt, de vader die ze aanspoort om hun eigen weg
te vinden, de vader die alleen maar boos op hen is omdat hij haar wil gidsen,
de vader die onvoorwaardelijk van hen houdt ook al doet ze vervelend,
dreinerig, scheldt ze, en daagt ze hem uit. De vader die nooit zijn deur voor
haar sluit, en dus ook nooit zijn hart. De vader die haar de mooiste van de
wereld vindt zelfs al weet ze dat dit niet waar is. De vader op wie ze verliefd
kan zijn zonder dat hij daar misbruik van maakt. De vader die ze provoceert
omdat ze weet dat hij onwankelbaar is. De vader die weet wanneer hij voor haar
moet zorgen, maar ook weet wanneer ze voor zichzelf moet zorgen. De vader die
haar de wereld laat in gaan, omdat hij weet dat ze ook altijd weer naar huis
zal komen. De vader die gelukkig is als zij gelukkig is, als zij goede vrienden
en vriendinnen heeft, als zij zich amuseert, als zij door het leven danst. De
vader die luistert wanneer zij verdrietig is en weet dat zij niet wilt dat hij
het oplost maar dat ze gewoon haar verhaal kwijt kan. De vader die haar haar
vrouwengeheimen gunt en haar daar niet voor wantrouwt. De vader die een
ankerpunt is waaraan zij haar eigen waarden kan toetsen, aan wiens
onwankelbaarheid zij haar identiteit kan afmeten en ontwikkelen. De vader die
niet teleurgesteld is wanneer zij keuzes maakt die niet de zijne zijn. De vader
die zonder terughoudendheid haar vertrouwt en haar alleen maar wil zien
stralen, en haar die ene man gunt waarvan hij weet dat die voortaan het middelpunt
van haar leven zal zijn. De vader die die man in zijn hart sluit omdat hij hem
dankbaar is dat hij zijn meisje gelukkig maakt.
Het is voor ons mannen heel moeilijk om die vader te willen zijn.
En het is bijna onmogelijk om die man voor onze vrouw te zijn.
Heel eenvoudig omdat wij soms denken dat zij ook het
ideaalbeeld moet invullen van onze moeder. En wij ons verliezen in haar niet
afhoudende stroom van affectie, zorg, liefde, koestering, geloof en tederheid.
En vanzelfsprekend willen wij ook niet werkelijk dat onze
vrouw onze surrogaat moeder wordt. En onze vrouw wil ook ten diepste niet dat
wij haar surrogaat vader zijn.
Wij willen een vrouw beminnen, en zij een man.
Wij geven vrouwen hun onafhankelijke kracht terug wanneer
wij haar de vrijheid gunnen haarzelf in alle facetten te ontdekken. Wij geven
haar adem terug wanneer wij haar niet willen bezitten behalve dan in het
minnespel. Wij geven haar zelfvertrouwen terug wanneer wij net zo gepassioneerd
ons over haar blijven verwonderen als toen we net verliefd waren, en niet
onverschillig worden. Wij bevestigen haar in haar vrouw zijn wanneer wij nooit
voor lief nemen dat zij voor ons zorgt, onze beste vriendin is, bereid is het
leven met ons te delen, en ons liefheeft. Maar bovenal behouden we altijd de
vrouw waarop we verliefd werden, wanneer we haar los durven te laten, en we
haar niet het loodzware schuldgevoel geven dat we zullen sterven wanneer ze ons
verlaat. Zodat ze wanneer ze bij ons is, er is omdat ze bij ons wilt zijn. En
dat het niet erg is dat ze soms niet bij ons wilt zijn. Omdat ze ruimte nodig
heeft, zoals wij zelf ruimte nodig hebben. En dat zelfs als er een dag komt dat
ze nooit meer bij ons wilt zijn, we toch alleen de dankbaarheid behouden
omwille van alle inspiratie die we van haar kregen, en ons bracht naar het punt
waar we dan zijn in ons leven.
Een vrouw die lief heeft, is een curieus wezen. Wanneer ze
eenmaal haar hart weg geeft, doet ze dit totaal en zonder reserves. Het lijkt
in haar aard te liggen te koesteren wat weerloos is. Het is niet een beetje, of
een halfvol glas. Het is een rivier die buiten haar oevers treedt, een
wolkbreuk die de straten blank zet, een bosbrand die niet te blussen is. Het is
een natuurfenomeen.
Gij, mannen, die zomaar op een dag zo'n hart ontvangt, ga er
behoedzaam mee om. Weet dat ge een kostbaar geschenk hebt gekregen, dat u
groot, en sterk en moedig kan maken. Een man maakt het van u.
En als ge het geschenk niet op waarde kunt schatten, geef
het dan terug. Ontvang niet wat ge niet verdient.
Een vrouw die lief heeft, heeft een weerloos hart. Vertrap
het niet. Ook al werd uw eigen hart ooit vertrapt.
Een gegeven hart is een ernstig ding. Het is de graal waar
ge naar zocht in uw donkere nachten dat ge huilde naar de maan. Het is het
antwoord op het lied dat ge zong toen niemand u hoorde. Het is de weke bodem
van uw dronkenschap of grove mond. Het is de goudschat waar ge naar streefde,
vermomd in een bloedend, kloppend ding. De dag dat ge het tot u neemt, zal
alles gaan blinken wat dof was. Het zal de reden worden van de dingen waarvoor
ge vecht. Het zal u krachtig en onsterfelijk maken.
En de vrouw die u lief heeft, geeft het u zomaar, omdat ge
bent wie ge bent. En het zal u tot de man maken, die ge al altijd wilde zijn...
© Geert Kimpen
|
|
23/01/2016
De filosofie van het lijden.
DE FILOSOFIE VAN HET LIJDEN.
Soms kan een enkel zinnetje in een boek een onuitwisbare
indruk maken. Zo’n zinnetje dat blijft haken aan je gedachten en je niet los
laat. Een zinnetje dat je in beweging zet en je op plekken brengt waarvan je
niet eens kon vermoeden dat ze bestonden. Zo’n zinnetje dat je denken
verandert.
Ik deed onderzoek voor mijn roman “De Geheime Newton”. Toen
ik in een biografie las over Newton’s eerste ontmoeting met Robert Boyle, stond
daar een sterretje bij dat verwees naar een opmerking onderaan de bladzijde.
Daarin las ik “Newton en Boyle ontmoetten
elkaar voor het eerst tijdens geheime alchemistische bijeenkomsten op Ragley
Hall, het landgoed van gravin Anne Finch.”
Ik fronste mijn wenkbrauwen. Een gravin die geheime
bijeenkomsten organiseerde? Ik hoopte dat dit materiaal was voor mijn roman. Met
de vasthoudendheid van een terriër beet ik me vast in de rokken van deze gravin.
Uit de meest obscure archieven sprokkelde ik anekdotes en brieven van haar bij
elkaar. Zo kwam Anne Finch in mijn leven.
Een gedistingeerde, sensuele dame. Uren staarde ik naar het enige overgeleverde
portret van haar, waarop ze staat afgebeeld met in haar ene hand een brief,
terwijl ze met haar andere hand een plooi van haar jurk subtiel optilt. Een
schilderij van Samuel van Hoogstraten dat in het Mauritshuis in Den Haag te
bewonderen is.
Langzamerhand ontdekte ik dat deze vrouw een sleutelrol had
gespeeld in de ontwikkeling van de ideeën van de grote natuurfilosofen uit de
17de eeuw. Een vrouw waar iedereen voor viel. Een soort van Lady Di.
Ik glimlachte dan ook toen ik ontdekte dat Anne Finch opgegroeide in Kensington
Palace, het paleis waar veel later die andere tragische heldin, Lady Di, bijna twintig jaar van haar moeilijke leven
doorbracht. Ik verlangde er naar Anne Finch te ontmoeten. Ze had me verleid met
haar devote neergeslagen blik. Ik voelde dat zij mij haar verhaal wilde
vertellen.
Ik reisde mijn Engelse muze achterna. Ik wilde haar opzoeken
in haar landhuis in Ragley Hall, in Warwickshire. Velen waren mij voorgegaan.
Anne Finch stond bekend om haar gastvrijheid. In haar landgoed logeerden vele beroemde
heren zoals Isaac Newton, Robert Boyle, en Henry More. Zij bracht mensen bij
elkaar, moedigde ze aan om ideeën uit te wisselen, samen te praten, te discussiëren en te experimenteren. Ze
nodigde ze allemaal uit op haar landgoed en als een moeder suste ze de vetes,
stopte ze de achterklap, en slaagde erin deze grote ego’s met elkaar te laten
samenwerken, in plaats van elkaar aan te vallen in polemieken. En dat alles
dankzij haar open en scherpzinnige geest en haar warme persoonlijkheid waardoor
iedereen zich welkom, veilig en vrij voelde op haar landgoed.
Mannen die niet in de mogelijkheid waren om haar op te
zoeken, schreven haar lange brieven, die ze zorgvuldig beantwoordde. Ernstige
heren zoals Leibniz, Descartes en Spinoza. Iedereen wilde zich warmen aan haar
liefdevolle gloed, haar scherpzinnige vragen, haar bescheiden geformuleerde bedenkingen.
Natuurlijk wist ik dat ik meer dan driehonderd jaar te laat was. Ik wist dat ik
Anne Finch niet in levende lijve zou kunnen ontmoeten. Maar, had ze niet zelf
geschreven: "Er zijn transmutaties van alle schepselen. Van stenen tot
aarde, van aarde tot gras, van gras tot schapen, van schapen tot menselijk
vlees, van het menselijk vlees tot de laagste menselijke geest en van hieruit
tot de meest nobele geesten". Moest dit wonderlijke vrouwelijke schepsel
dan inmiddels niet getransmuteerd zijn tot een engel? Materie was volgens haar
niet meer dan een grovere verschijningsvorm van de geest. Zou ik niet op zijn
minst haar nobele geest ervaren op Ragley Hall?
Het was guur die ochtend in Engeland. Zo’n dag die voelt alsof
er een natte handdoek om je heen wordt geslagen. Ik stond voor de toegangspoort
van het landgoed. Ik belde aan en zei eenvoudigweg dat ik Geert Kimpen was, een
schrijver uit Nederland, een aanbidder die Anne Finch wilde ontmoeten. Het
bleef een tijdlang stil door de parlofoon. Maar toen zwaaide langzaam het smeedijzeren
hek open en reed ik statig met mijn auto de oprijlaan op, waar zovele koetsen
met zovele beroemde gasten mij voorgegaan waren. Op de arduinen trappen voor
het landgoed stond een jonge vrouw in een lichtbruin mantelpakje, een gebreide,
beige sjaal om haar schouders heen geslagen. Zo moest ook Anne Finch daar
gestaan hebben. De reizigers opwachtend die net als ik verkleumd uit de verste
uithoeken van Europa kwamen, om deze dame op het bordes te ontmoeten. Ik
parkeerde de auto, liep de trap op, en we schudden elkaar de hand. Even sloeg
ze de ogen neer. Ze leidde me mee naar binnen, bracht me naar de ontbijtkamer
en ik nam plaats aan een tafel van glanzend perenhout, zwevend op drie frêle poten.
Ik schrok toen achter me opeens de boekenkast openzwaaide, een verborgen deur
zo bleek naar de dienstvertrekken. Een dienstmeisje serveerde me thee uit een
gestileerd versierde theepot van Chinees porselein.
“Anne Finch,” zei de jonge vrouw nadat ze van haar thee had
genipt. “Daar vraagt haast nooit iemand naar.”
Ik knikte begrijpend. Ik kende inmiddels Anne’s tragische
lot. Ze was één van de meest ontwikkelde vrouwen uit de 17de eeuw.
Ze inspireerde de grootste geesten van haar tijd. Maar het enige wat van haar restte
was dit enorme landgoed dat in de zomer bezocht kon worden door toeristen, en
waar zich in de kelders een restaurant bevond. Zelfs dit restaurant werd niet
naar haar genoemd, maar naar Robert Hooke, een eigenzinnige 17de eeuwse uitvinder van vliegmachines, die het huis, in opdracht van haar man
renoveerde. Niet één van de toeristen die met hun korte broeken door de gangen
sloften, wist dat Anne Finch hier had geleefd. Niemand kende nog haar naam.
“Dit is het huis van de markies en markiezin van Hertford,”
vertelde de vrouw me terwijl ze me een koekje aanbood, “ze zijn op reis nu. In
de winter zijn we eigenlijk gesloten voor het publiek. Alleen hun twee zoontjes,
Edward en William, zijn er vandaag. Zij zijn verre afstammelingen van Anne
Finch.”
Dat was niet helemaal waar, wist ik. Anne Finch had één zoon
gebaard. Maar op tweejarige leeftijd was hij bezweken aan pokken. Het was de
enige periode in haar leven dat de filosofie haar niet troosten kon, daar was
het verdriet te ondraaglijk voor. Daarna werd ze nooit meer zwanger. Haar
liefdevolle echtgenoot, Conway, reisde als kolonel heel Europa door. Hij was
bijna nooit thuis dus hoe zou hij haar zwanger kunnen maken? Aan Anne lag het
niet. Zij schreef in haar filosofisch werk: “We zien bij alle diersoorten dat
mannetjes en vrouwtjes van elkaar houden en dat ze tijdens het paren (wat
beslist niet zondig of tegennatuurlijk is) om elkaar geven. Dit komt omdat ze
zo opmerkelijk veel op elkaar gelijken. Zelfs boosaardige mensen houden van hun
nageslacht. Naast deze persoonlijke liefde bestaat er ook een universele liefde
van alle schepselen voor elkaar. Alle schepselen komen voort en bestaan uit
dezelfde oersubstantie, en zijn daarom verwant. Als God het leven zelf is, dan
moet de hele schepping zijn vitaliteit en levenslust uitdrukken.”
Haar man was allang blij dat Anne zoveel intellectuele
vrienden uitnodigde op hun landgoed. Het zou haar eenzaamheid verdreven. Ook al
had hij af en toe bedenkingen bij de opvattingen van sommige mannen die in zijn
huis logeerden, als een ware gentleman liet hij zijn twijfels niet explicieter
blijken dan door een opgetrokken wenkbrauw.
De twee jongetjes in matrozenpakjes, die ik wat later in de
bibliotheek op de eerste verdieping een spelletje ping pong zag spelen, waren
dan ook geen afstammelingen van Anne, maar van de broer van haar man. Ze
schonken geen aandacht aan me. “Weer zo’n idiote toerist,” dachten ze wellicht,
“die niet kon wachten tot het zomer was om hun huis te bezoeken.” Maar ik
knikte ze slechts even afwezig gedag en verloor me in de rijen met 30.000
boeken. De grootste verzameling die toen te vinden was, met uitzonderlijke en
obscure manuscripten, die nog lang niet allemaal hun geheimen hebben prijs
gegeven. Anne Finch had een leven lang haar eigen bibliothecaresse in dienst.
De jonge vrouw onttrok me door een eenvoudige hand op mijn
arm aan de bibliotheek en leidde me naar het roze slaapvertrek van Anne Finch.
Tragisch genoeg had ze hier het grootste gedeelte van haar leven doorgebracht.
Vanaf haar vroegste jeugd was ze gekweld geweest door hoofdpijnen. Alsof er
voortdurend van binnenuit tegen haar schedelpan werd geduwd door een stel
hersenen die alsmaar leken uit te dijen zoals het heelal. Hoofdpijnen die
alsmaar toenamen naarmate ze ouder werd, en eigenlijk ondraaglijk werden. Maar
zoals alles van waarde een offer vraagt, was ook dit grote lijden, haar
grootste zegening. In haar levenslange zoektocht naar verlichting van haar pijn,
kwam ze in aanraking met de meest briljante geesten.
Dokters van nu zijn lichtgewichten vergeleken met de artsen
uit haar tijd. Genezen was slechts één kleur op hun veelzijdig palet aan
talenten. Ze waren tegelijkertijd alchemist, uitvinder, architect, theoloog,
kunstenaar, schrijver en filosoof. Ze noemden zichzelf dan ook natuurfilosofen.
Mensen met geen andere ambitie dan de gehele werking van de natuur en het
heelal te doorgronden. In die tijd gingen wetenschap en spiritualiteit nog hand
in hand. Het waren geen tegengestelden, maar ze vulden elkaar aan in het zoeken naar antwoorden op de grote vragen des
levens. Adam was in Anne’s ogen de grootste natuurfilosoof aller tijden; hij
had alle dieren en vogels namen gegeven, en in hun naam lag de essentie van hun
wezen vervat.
Over geen enkele hoofdpijn braken zoveel grote geesten hun
hoofd dan over die van Anne Finch. Allemaal wilden ze Anne helpen. Er werden
haar aderlatingen gegeven, handopleggingen, alchemistische rode en blauwe
poeders toegediend, men probeerde haar te genezen met koffie, tabak, opium en kwikzilver en éénmaal werd
bijna haar schedel gelicht in Frankrijk, tot de arts op het laatste moment
besloot dat een paar sneden in haar halsslagader een betere remedie zouden
zijn. Anne Finch verweet het haar vrienden niet dat ze uiteindelijk haar niet
konden helpen. In de plaats daarvan filosofeerde ze met hen en verrijkte ze
haar geest.
Haar grootste levensvraagstuk werd waarom de mens moest
lijden. Wat was de zin van het lijden in de wereld? Deze vraag liet haar nooit
meer los. Daar dacht ze uren over na terwijl zij daar rechtop zat in haar
hemelbed, de gordijnen gesloten, terwijl iedereen in huis op zijn kniekousen
liep omdat ieder geluid voor haar een kwelling was. Het lijden was er, kwam ze
tot de conclusie, om de mens te zuiveren. Wie leed werd een beter mens met meer
mededogen, begrip, geduld en warmte. Lijden was een belangrijke stap in de
spirituele ontwikkeling van de mens. Het bracht de ijdele mens tot nederigheid.
God reist altijd incognito, wist ze. Pas als je terugkeek op wat je in je leven
was overkomen, zag je Gods hand erin. Dan zag je de zegening in je rampspoed.
Hoe ondraaglijk het lijden van een mens ook in zijn leven
was, het zou in het niets vallen met de zalige staat van zijn die de mens zou
bereiken wanneer hij overging na de dood. Als kabbaliste was ze overtuigd van
de eeuwigheid van het leven. Dit leven dat we nu leidden was slechts een
onderdeel in een eeuwige cyclus waarin we telkens transformeerden naar een
nieuwe vorm van leven. Het volgende leven kon beter zijn, wanneer we goed
leefden, en slechter, wanneer we niets van ons leven gemaakt hadden. Ze geloofde niet in een hel, en niet in een
wraaklustige God. “God is liefde en mededogen,” schreef ze, “en daarom is het
ondenkbaar dat hij zijn schepselen zou straffen. Hij is een vader, geen tiran.
Het is niet God die de mensen vervloekt, ze vervloeken zichzelf door hun rug te
keren naar het goede.”
Ik werd bevangen door de schoonheid van de okergele eetkamer
op Ragley Hall. De tafel was gedekt met blinkend zilveren servies alsof er
ieder moment een groep gasten kon binnenkomen om te dineren. Hier hadden ze dus
gezeten, al die beroemde vrienden van Anne. Hier hadden ze onder het genot van
de meest exquise gerechten en wijnen, gepraat, gefilosofeerd en gediscussieerd.
Ze hadden zichzelf een naam gegeven. “Het Onzichtbare College”. Een genootschap
van vrije geesten die hier, ver van Londen en van alle drukte, in alle rust hun
geheime onderzoek met elkaar konden delen. Hier werden gevaarlijke stellingen
over godsdienst geponeerd, hier werden alchemistische experimenten besproken en
uitgevoerd, hier werden recepten, formules, en axioma’s uitgewisseld. Theorieën die nog niet hardop in de
buitenwereld konden besproken worden, omdat ze als ketters konden gezien
worden, en de galg, de guillotine en de brandstapel tot de dagelijkse realiteit
hoorde. Maar in hun “Onzichtbare College” waren de leden vrij om zich uit te
spreken. Discretie was gegarandeerd en niemand zou het in zijn hoofd halen, hoe
geschokt hij misschien ook was door wat hij daar hoorde aan de eettafel bij
Anne Finch, het naar buiten te brengen. Zo trad het Onzichtbare College in de
voetsporen van de Rozenkruisers en de Hartlib Circle, vergelijkbare geheime
herengenootschappen uit de recente geschiedenis. Zo werd Anne Finch’s
Onzichtbare College de directe voorloper van de Vrijmetselaarsloge die niet
veel later door Desaguliers en Newton in Londen zou opgericht worden. Geïnspireerd
door de manier waarop ze hier aan de eettafel bij Anne Finch met respect met
elkaar omgingen.
Het was goed toeven in Ragley Hall. Sommige gasten voelden
zich zo thuis op het landgoed dat ze er zelfs jaren bleven hangen. Henri More
was er zo eentje. Hij noemde Anne, omwille van haar hoofdpijnen, zijn
heldhaftige leerlinge, en was ieder moment, dat hij geen les moest geven op de
universiteit van Cambridge, op haar landgoed te vinden. Hij bracht haar de
grondbeginselen van de filosofie bij, leerde haar Latijn, Grieks en Hebreeuws,
en gaf haar een privé universitaire opleiding die ze, eenvoudig weg omdat ze
vrouw was, niet op de universiteit kon krijgen. Een diploma kon hij haar niet geven, maar wel
het grootst mogelijke compliment aan een vrouw denkbaar: “Jij schrijft net als
een man”.
Eén gast presteerde het om maar liefst negen jaar van haar
gastvrijheid te genieten: de Belg Francis van Helmont. Hij was een innemende
man, met een mild gevoel voor humor en dito buikje, die een sleutelrol in haar
overtuigingen zou spelen. Van Helmont, die grote bekendheid genoot als dokter
en alchemist, kwam eigenlijk om haar hoofdpijn te verlichten. Hij geloofde dat
de kracht van de geest en de verbeelding het beste medicijn was. Ziektes werden
volgens hem veroorzaakt door verstoorde passies. Genezing kwam voort door de
pijn geduldig te dragen en de verstoorde passies te leren omhelzen. Hij had
zelfs tijdelijk succes. Uiteindelijk keerde de hoofdpijn weer, maar van Helmont
bleef.
Hij had een exemplaar van de eerste Latijnse vertaling van
de Zohar, de ‘bijbel’ van de kabbalisten. Het werd stof voor een gesprek dat 9
jaar lang duurde, tot haar dood. Anne werd gegrepen door de kabbala, en
onderzocht en accepteerde schoorvoetend de denkbeelden uit deze mystieke Joodse
leer. Het bracht haar ook in verwarring. Want in de kabbala was er geen plaats
voor Jezus, die zij in haar christelijke filosofie een plaats toedichtte tussen
de onveranderlijke goede God en de neutrale mens die zich kon ontwikkelen tot
een goed mens, bijna aan Jezus gelijk. Zo ontstond er op haar landgoed een vorm
van christelijke kabbala. De denkbeelden van de kabbalisten werden met soms
vreemde bochten ingepast in de Joodse denkwereld. Er werd zelfs voorzichtig
geopperd dat Jezus zelf een kabbalist moest geweest zijn. In de kabbala analyseert
men de Thora (de eerste vijf boeken van het Oude Testament) door alle
Hebreeuwse letters een numerologische waarde te geven, en op deze manier nieuwe
betekenissen te onthullen. Op dezelfde manier gingen Van Helmond en Finch de
uitspraken van Christus kabbalistisch analyseren.
Vanuit Ragley Hall werd de kabbala al snel ‘hot’ in
intellectuele middens. Isaac Newton werd er door gefascineerd en bestudeerde
nadat hij er mee in aanraking kwam een leven lang de afmetingen van het
tempelplan van Jeruzalem, zoals dat precies in de bijbel genoteerd staat. Hij
meende dat in al die getallen de geheime formule voor de wetten van het Al
verborgen zaten. Maar ook Leibniz vond zijn inspiratie in de kabbala, Boyle,
More en nog vele anderen, werden verblind door de wondere werking van “De
Schittering” zoals de letterlijke vertaling van “de Zohar” luidt.
Maar nog was Anne niet uitgefilosofeerd, bedenk ik me
wanneer de jonge vrouw me met een knipoog naar de dienstvertrekken leidt waarin
vroeger de kamermeisjes sliepen. Ruimtes die normaal voor het publiek gesloten
blijven. Op het eind van haar leven wilde Anne alleen nog maar Quaker
dienstmeisjes. De Quakers hadden een erg liberale visie op het christendom. Het
was van Helmont die haar introduceerde in deze godsdienst. Al snel maakten ook de
kopmannen van de Ouakers een bedevaartstocht naar Ragley Hall. Anne Finch nodigde
ze uit aan haar eettafel. Ze sprak met hen, in het begin met de nodige reserve
omdat ze de grenzen uitdaagden van haar christelijke geloof, maar al snel met
lauw en daarna vurig enthousiasme. Het lijden was volgens de Quakers een teken
van de goedheid in de mens en bereidde hem voor om de balseming van goddelijke
schoonheid na de dood te kunnen genieten. De filosofie van de Quakers, gecombineerd met de joodse denkbeelden uit
de kabbala, vormden een prachtige twee-eenheid waarin ze zich helemaal thuis
voelde. “Ja,” schreef Anne Finch
enthousiast, “ieder schepsel moet terug keren naar zijn goede, oorspronkelijke
staat, en hoe groter zijn lijden, hoe sneller zijn terugkeer en herstel.”
Ik luisterde niet echt naar het verhaal van mijn vrouwelijke
gastvrouw in de trappenhal over de enorme muurschildering die de vader van de
huidige graaf er liet aanbrengen. Ook zij hadden veertien jaar lang een gast;
de kunstenaar Graham Rust die van 1969 tot 1983 nodig had om dit naar mijn
bescheiden mening tamelijk kitscherige kunstwerk “De Verlokking” te schilderen.
Mijn gedachten dwalen naar Anne’s man. Met alchemisten en kabbalisten had hij
nooit moeite gehad, maar toen kolonel Conway vernam dat zijn vrouw op het punt
stond zich te bekeren tot de Quakers, kauwde hij net iets verbetener op zijn
pruimtabak. Toch verbood hij het haar niet. Hij besefte dat hij als echtgenoot
in het verre buitenland geen recht van spreken had. Hij verbeet zich toen Anne
zich daadwerkelijk bekeerde en zich omringde met dienstmeisjes uit Quaker
kringen.
Misschien was dit ongenoegen wel de reden dat het landgoed
uiteindelijk in handen van de Conway familie kwam, en spreekt tot op de dag van
vandaag niemand meer over die zonderlinge schoondochter die zo ver afdwaalde
van de kudde.
Anne’s hoofdpijn werd steeds scherper en ondraaglijker. Toch
schreef Anne met een klein zwart potlood in die laatste getormenteerde jaren
haar boek. “Principes van de meest oude en moderne filosofie”, was de titel.
Ze maakte het boek af maar het werd haar niet gegund de
publicatie mee te maken. Uiteindelijk werd ze geveld door de gestaag
doorbeukende bokser in haar hersenen. Maar ook in die laatste dagen van haar
leven bleef ze waardig, vriendelijk, elegant. Ze klaagde zelden, en zag berustend
haar dood tegemoet. Francis van Helmont hield haar hand vast die zaterdagmiddag
toen ze haar ogen sloot op 47 jarige leeftijd in 1679. Nadat hij zijn tranen
had gedroogd, schreef hij een brief aan haar echtgenoot om hem van de dood van
zijn vrouw op de hoogte te brengen. Hij balsemde haar lichaam met een
alchemistisch recept van aromatische wijnen en baarde haar op in een glazen
kist in de huidkleurige geschilderde hal van het kasteel. Terwijl ik daar sta,
in het midden van de hal, probeer ik me voor te stellen hoe Lord Conway hier de
deuren opengooide na zijn reis vanuit Ierland. Hoe hij terwijl het buiten
bliksemde en donderde zich op zijn knieën wierp bij zijn Sneeuwwitje in de
glazen kist. Anne’s laatste wens, in de Quaker traditie begraven te worden,
verhoorde hij niet. Hij verzocht van Helmont, haar andere vrienden en haar
Quaker dienstmeisjes om hun koffers te pakken en gaf Robert Hooke de opdracht
om het hele huis te verbouwen.
Van Helmont zorgde ervoor dat Anne’s boek postuum in
Amsterdam in 1690 werd uitgegeven. Een prachtig boek waarin ze haar wijsheid
gebundeld had. Maar zonder vermelding van haar naam. Want wie zou er een
filosofisch boek van een vrouw willen lezen? Dat nam niemand serieus. En zo
verdween Anne Finch net zo geruisloos als de plooien van haar rokken in de
geschiedenis. De wereld was nog niet rijp voor een vrouwelijke filosofe. Maar
waar zij voor stond, met respect discussiëren, waarbij iedereen tot zijn recht
kwam, en de som der delen meer te laten zijn dan het geheel vond een
gestructureerde vorm in de vrijmetselaarsloges. Genootschappen waarin
spreekbeurten ‘bouwstenen’ werden genoemd om zo samen de kathedraal van
universele waarheid op te bouwen. Maar wel genootschappen waar alleen mannen welkom
waren, want ach, die vrouwen, wat wisten die nu van het leven.
Ik neem afscheid van mijn gastvrouw in het mantelpakje. Ze
drukt me de hand en ik voel even een koud briesje. Is het verbeelding dat wanneer
ik in haar ogen kijk, het even lijkt of het de milde blik van Anne Finch is die
ik ontmoet. Haar lichaam is dood, maar haar geest is getransformeerd, zoals ze
zelf geloofde. En heel even mocht ik haar in de ogen kijken. Zo’n vrouw die je
ontmoet en die je leven en de kijk op de dingen een beetje veranderd.
Meer lezen over Anne Finch?
Lees De Geheime Newton, overal te koop, of op deze website te bestellen.
|
|