Nieuwsberichten 2016

15/05/2016
Ode aan de Vrouw - door Geert Kimpen.

Waarom lukt het ons mannen zo vaak niet aan een vrouw te geven wat ze van ons wilt?

Waarom maken wij mannen vrouwen ongelukkig zodat ze van ons weg willen, zich bij ons gevangen voelen, bij ons hun kracht verliezen?

Waarom verliezen vrouwen zichzelf bij ons, en zijn wij niet in staat om hen terug naar zichzelf te gidsen?

Waarom worden wij mannen daar radeloos van, staan we soms onmachtig tegen hen te schreeuwen, of worden dodelijk stil, murw geslagen omdat we het in hun ogen weer niet goed hebben gedaan, weer het verkeerde hebben gezegd, en we alleen nog maar kunnen zwijgen?

Waarom maken wij op den duur de kenau, de feeks en de heks in een vrouw wakker, in plaats van de godin, de wellustige, de prinses waar we op verliefd werden?

Waarom hebben we na duizenden jaren ervaring nog steeds geen handleiding om met vrouwen om te gaan, ze niet te kwetsen, en ze te begrijpen?

Misschien is het omdat wij, zolang deze dans duurt, moeten concurreren met hun vaders. Zelfs als deze in de levens van onze vrouwen afwezig waren, verschrikkelijk waren, of onbekwaam. Dan concurreren we met het ideaalbeeld van een vader dat ze in ons hopen terug te vinden.

De vader die altijd voor hen klaar staat, de vader die wijze raad geeft, de vader die beschermt, de vader die ze aanspoort om hun eigen weg te vinden, de vader die alleen maar boos op hen is omdat hij haar wil gidsen, de vader die onvoorwaardelijk van hen houdt ook al doet ze vervelend, dreinerig, scheldt ze, en daagt ze hem uit. De vader die nooit zijn deur voor haar sluit, en dus ook nooit zijn hart. De vader die haar de mooiste van de wereld vindt zelfs al weet ze dat dit niet waar is. De vader op wie ze verliefd kan zijn zonder dat hij daar misbruik van maakt. De vader die ze provoceert omdat ze weet dat hij onwankelbaar is. De vader die weet wanneer hij voor haar moet zorgen, maar ook weet wanneer ze voor zichzelf moet zorgen. De vader die haar de wereld laat in gaan, omdat hij weet dat ze ook altijd weer naar huis zal komen. De vader die gelukkig is als zij gelukkig is, als zij goede vrienden en vriendinnen heeft, als zij zich amuseert, als zij door het leven danst. De vader die luistert wanneer zij verdrietig is en weet dat zij niet wilt dat hij het oplost maar dat ze gewoon haar verhaal kwijt kan. De vader die haar haar vrouwengeheimen gunt en haar daar niet voor wantrouwt. De vader die een ankerpunt is waaraan zij haar eigen waarden kan toetsen, aan wiens onwankelbaarheid zij haar identiteit kan afmeten en ontwikkelen. De vader die niet teleurgesteld is wanneer zij keuzes maakt die niet de zijne zijn. De vader die zonder terughoudendheid haar vertrouwt en haar alleen maar wil zien stralen, en haar die ene man gunt waarvan hij weet dat die voortaan het middelpunt van haar leven zal zijn. De vader die die man in zijn hart sluit omdat hij hem dankbaar is dat hij zijn meisje gelukkig maakt.

Het is voor ons mannen heel moeilijk om die vader te willen zijn. En het is bijna onmogelijk om die man voor onze vrouw te zijn.

Heel eenvoudig omdat wij soms denken dat zij ook het ideaalbeeld moet invullen van onze moeder. En wij ons verliezen in haar niet afhoudende stroom van affectie, zorg, liefde, koestering, geloof en tederheid.

En vanzelfsprekend willen wij ook niet werkelijk dat onze vrouw onze surrogaat moeder wordt. En onze vrouw wil ook ten diepste niet dat wij haar surrogaat vader zijn.

Wij willen een vrouw beminnen, en zij een man.

Wij geven vrouwen hun onafhankelijke kracht terug wanneer wij haar de vrijheid gunnen haarzelf in alle facetten te ontdekken. Wij geven haar adem terug wanneer wij haar niet willen bezitten behalve dan in het minnespel. Wij geven haar zelfvertrouwen terug wanneer wij net zo gepassioneerd ons over haar blijven verwonderen als toen we net verliefd waren, en niet onverschillig worden. Wij bevestigen haar in haar vrouw zijn wanneer wij nooit voor lief nemen dat zij voor ons zorgt, onze beste vriendin is, bereid is het leven met ons te delen, en ons liefheeft. Maar bovenal behouden we altijd de vrouw waarop we verliefd werden, wanneer we haar los durven te laten, en we haar niet het loodzware schuldgevoel geven dat we zullen sterven wanneer ze ons verlaat. Zodat ze wanneer ze bij ons is, er is omdat ze bij ons wilt zijn. En dat het niet erg is dat ze soms niet bij ons wilt zijn. Omdat ze ruimte nodig heeft, zoals wij zelf ruimte nodig hebben. En dat zelfs als er een dag komt dat ze nooit meer bij ons wilt zijn, we toch alleen de dankbaarheid behouden omwille van alle inspiratie die we van haar kregen, en ons bracht naar het punt waar we dan zijn in ons leven.

 

Een vrouw die lief heeft, is een curieus wezen. Wanneer ze eenmaal haar hart weg geeft, doet ze dit totaal en zonder reserves. Het lijkt in haar aard te liggen te koesteren wat weerloos is. Het is niet een beetje, of een halfvol glas. Het is een rivier die buiten haar oevers treedt, een wolkbreuk die de straten blank zet, een bosbrand die niet te blussen is. Het is een natuurfenomeen.

Gij, mannen, die zomaar op een dag zo'n hart ontvangt, ga er behoedzaam mee om. Weet dat ge een kostbaar geschenk hebt gekregen, dat u groot, en sterk en moedig kan maken. Een man maakt het van u.

En als ge het geschenk niet op waarde kunt schatten, geef het dan terug. Ontvang niet wat ge niet verdient.

Een vrouw die lief heeft, heeft een weerloos hart. Vertrap het niet. Ook al werd uw eigen hart ooit vertrapt.

Een gegeven hart is een ernstig ding. Het is de graal waar ge naar zocht in uw donkere nachten dat ge huilde naar de maan. Het is het antwoord op het lied dat ge zong toen niemand u hoorde. Het is de weke bodem van uw dronkenschap of grove mond. Het is de goudschat waar ge naar streefde, vermomd in een bloedend, kloppend ding. De dag dat ge het tot u neemt, zal alles gaan blinken wat dof was. Het zal de reden worden van de dingen waarvoor ge vecht. Het zal u krachtig en onsterfelijk maken.

En de vrouw die u lief heeft, geeft het u zomaar, omdat ge bent wie ge bent. En het zal u tot de man maken, die ge al altijd wilde zijn...

© Geert Kimpen 

 

 

 

Ode aan de Vrouw - door Geert Kimpen.

23/01/2016
De filosofie van het lijden.

DE FILOSOFIE VAN HET LIJDEN.

Soms kan een enkel zinnetje in een boek een onuitwisbare indruk maken. Zo’n zinnetje dat blijft haken aan je gedachten en je niet los laat. Een zinnetje dat je in beweging zet en je op plekken brengt waarvan je niet eens kon vermoeden dat ze bestonden. Zo’n zinnetje dat je denken verandert.

Ik deed onderzoek voor mijn roman “De Geheime Newton”. Toen ik in een biografie las over Newton’s eerste ontmoeting met Robert Boyle, stond daar een sterretje bij dat verwees naar een opmerking onderaan de bladzijde. Daarin las ik “Newton en Boyle ontmoetten elkaar voor het eerst tijdens geheime alchemistische bijeenkomsten op Ragley Hall, het landgoed van gravin Anne Finch.”

Ik fronste mijn wenkbrauwen. Een gravin die geheime bijeenkomsten organiseerde? Ik hoopte dat dit materiaal was voor mijn roman. Met de vasthoudendheid van een terriër beet ik me vast in de rokken van deze gravin. Uit de meest obscure archieven sprokkelde ik anekdotes en brieven van haar bij elkaar.  Zo kwam Anne Finch in mijn leven. Een gedistingeerde, sensuele dame. Uren staarde ik naar het enige overgeleverde portret van haar, waarop ze staat afgebeeld met in haar ene hand een brief, terwijl ze met haar andere hand een plooi van haar jurk subtiel optilt. Een schilderij van Samuel van Hoogstraten dat in het Mauritshuis in Den Haag te bewonderen is.

Langzamerhand ontdekte ik dat deze vrouw een sleutelrol had gespeeld in de ontwikkeling van de ideeën van de grote natuurfilosofen uit de 17de eeuw. Een vrouw waar iedereen voor viel. Een soort van Lady Di. Ik glimlachte dan ook toen ik ontdekte dat Anne Finch opgegroeide in Kensington Palace, het paleis waar veel later die andere tragische heldin, Lady Di,  bijna twintig jaar van haar moeilijke leven doorbracht. Ik verlangde er naar Anne Finch te ontmoeten. Ze had me verleid met haar devote neergeslagen blik. Ik voelde dat zij mij haar verhaal wilde vertellen.

Ik reisde mijn Engelse muze achterna. Ik wilde haar opzoeken in haar landhuis in Ragley Hall, in Warwickshire. Velen waren mij voorgegaan. Anne Finch stond bekend om haar gastvrijheid. In haar landgoed logeerden vele beroemde heren zoals Isaac Newton, Robert Boyle, en Henry More. Zij bracht mensen bij elkaar, moedigde ze aan om ideeën uit te wisselen, samen te praten,  te discussiëren en te experimenteren. Ze nodigde ze allemaal uit op haar landgoed en als een moeder suste ze de vetes, stopte ze de achterklap, en slaagde erin deze grote ego’s met elkaar te laten samenwerken, in plaats van elkaar aan te vallen in polemieken. En dat alles dankzij haar open en scherpzinnige geest en haar warme persoonlijkheid waardoor iedereen zich welkom, veilig en vrij voelde op haar landgoed.

Mannen die niet in de mogelijkheid waren om haar op te zoeken, schreven haar lange brieven, die ze zorgvuldig beantwoordde. Ernstige heren zoals Leibniz, Descartes en Spinoza. Iedereen wilde zich warmen aan haar liefdevolle gloed, haar scherpzinnige vragen, haar bescheiden geformuleerde bedenkingen. Natuurlijk wist ik dat ik meer dan driehonderd jaar te laat was. Ik wist dat ik Anne Finch niet in levende lijve zou kunnen ontmoeten. Maar, had ze niet zelf geschreven: "Er zijn transmutaties van alle schepselen. Van stenen tot aarde, van aarde tot gras, van gras tot schapen, van schapen tot menselijk vlees, van het menselijk vlees tot de laagste menselijke geest en van hieruit tot de meest nobele geesten". Moest dit wonderlijke vrouwelijke schepsel dan inmiddels niet getransmuteerd zijn tot een engel? Materie was volgens haar niet meer dan een grovere verschijningsvorm van de geest. Zou ik niet op zijn minst haar nobele geest ervaren op Ragley Hall?

Het was guur die ochtend in Engeland. Zo’n dag die voelt alsof er een natte handdoek om je heen wordt geslagen. Ik stond voor de toegangspoort van het landgoed. Ik belde aan en zei eenvoudigweg dat ik Geert Kimpen was, een schrijver uit Nederland, een aanbidder die Anne Finch wilde ontmoeten. Het bleef een tijdlang stil door de parlofoon. Maar toen zwaaide langzaam het smeedijzeren hek open en reed ik statig met mijn auto de oprijlaan op, waar zovele koetsen met zovele beroemde gasten mij voorgegaan waren. Op de arduinen trappen voor het landgoed stond een jonge vrouw in een lichtbruin mantelpakje, een gebreide, beige sjaal om haar schouders heen geslagen. Zo moest ook Anne Finch daar gestaan hebben. De reizigers opwachtend die net als ik verkleumd uit de verste uithoeken van Europa kwamen, om deze dame op het bordes te ontmoeten. Ik parkeerde de auto, liep de trap op, en we schudden elkaar de hand. Even sloeg ze de ogen neer. Ze leidde me mee naar binnen, bracht me naar de ontbijtkamer en ik nam plaats aan een tafel van glanzend perenhout, zwevend op drie frêle poten. Ik schrok toen achter me opeens de boekenkast openzwaaide, een verborgen deur zo bleek naar de dienstvertrekken. Een dienstmeisje serveerde me thee uit een gestileerd versierde theepot van Chinees porselein.

“Anne Finch,” zei de jonge vrouw nadat ze van haar thee had genipt. “Daar vraagt haast nooit iemand naar.”

Ik knikte begrijpend. Ik kende inmiddels Anne’s tragische lot. Ze was één van de meest ontwikkelde vrouwen uit de 17de eeuw. Ze inspireerde de grootste geesten van haar tijd. Maar het enige wat van haar restte was dit enorme landgoed dat in de zomer bezocht kon worden door toeristen, en waar zich in de kelders een restaurant bevond. Zelfs dit restaurant werd niet naar haar genoemd, maar naar Robert Hooke, een eigenzinnige 17de eeuwse uitvinder van vliegmachines, die het huis, in opdracht van haar man renoveerde. Niet één van de toeristen die met hun korte broeken door de gangen sloften, wist dat Anne Finch hier had geleefd. Niemand kende nog haar naam.

“Dit is het huis van de markies en markiezin van Hertford,” vertelde de vrouw me terwijl ze me een koekje aanbood, “ze zijn op reis nu. In de winter zijn we eigenlijk gesloten voor het publiek. Alleen hun twee zoontjes, Edward en William, zijn er vandaag. Zij zijn verre afstammelingen van Anne Finch.”

Dat was niet helemaal waar, wist ik. Anne Finch had één zoon gebaard. Maar op tweejarige leeftijd was hij bezweken aan pokken. Het was de enige periode in haar leven dat de filosofie haar niet troosten kon, daar was het verdriet te ondraaglijk voor. Daarna werd ze nooit meer zwanger. Haar liefdevolle echtgenoot, Conway, reisde als kolonel heel Europa door. Hij was bijna nooit thuis dus hoe zou hij haar zwanger kunnen maken? Aan Anne lag het niet. Zij schreef in haar filosofisch werk: “We zien bij alle diersoorten dat mannetjes en vrouwtjes van elkaar houden en dat ze tijdens het paren (wat beslist niet zondig of tegennatuurlijk is) om elkaar geven. Dit komt omdat ze zo opmerkelijk veel op elkaar gelijken. Zelfs boosaardige mensen houden van hun nageslacht. Naast deze persoonlijke liefde bestaat er ook een universele liefde van alle schepselen voor elkaar. Alle schepselen komen voort en bestaan uit dezelfde oersubstantie, en zijn daarom verwant. Als God het leven zelf is, dan moet de hele schepping zijn vitaliteit en levenslust uitdrukken.”

Haar man was allang blij dat Anne zoveel intellectuele vrienden uitnodigde op hun landgoed. Het zou haar eenzaamheid verdreven. Ook al had hij af en toe bedenkingen bij de opvattingen van sommige mannen die in zijn huis logeerden, als een ware gentleman liet hij zijn twijfels niet explicieter blijken dan door een opgetrokken wenkbrauw.

De twee jongetjes in matrozenpakjes, die ik wat later in de bibliotheek op de eerste verdieping een spelletje ping pong zag spelen, waren dan ook geen afstammelingen van Anne, maar van de broer van haar man. Ze schonken geen aandacht aan me. “Weer zo’n idiote toerist,” dachten ze wellicht, “die niet kon wachten tot het zomer was om hun huis te bezoeken.” Maar ik knikte ze slechts even afwezig gedag en verloor me in de rijen met 30.000 boeken. De grootste verzameling die toen te vinden was, met uitzonderlijke en obscure manuscripten, die nog lang niet allemaal hun geheimen hebben prijs gegeven. Anne Finch had een leven lang haar eigen bibliothecaresse in dienst.

De jonge vrouw onttrok me door een eenvoudige hand op mijn arm aan de bibliotheek en leidde me naar het roze slaapvertrek van Anne Finch. Tragisch genoeg had ze hier het grootste gedeelte van haar leven doorgebracht. Vanaf haar vroegste jeugd was ze gekweld geweest door hoofdpijnen. Alsof er voortdurend van binnenuit tegen haar schedelpan werd geduwd door een stel hersenen die alsmaar leken uit te dijen zoals het heelal. Hoofdpijnen die alsmaar toenamen naarmate ze ouder werd, en eigenlijk ondraaglijk werden. Maar zoals alles van waarde een offer vraagt, was ook dit grote lijden, haar grootste zegening. In haar levenslange zoektocht naar verlichting van haar pijn, kwam ze in aanraking met de meest briljante geesten.

Dokters van nu zijn lichtgewichten vergeleken met de artsen uit haar tijd. Genezen was slechts één kleur op hun veelzijdig palet aan talenten. Ze waren tegelijkertijd alchemist, uitvinder, architect, theoloog, kunstenaar, schrijver en filosoof. Ze noemden zichzelf dan ook natuurfilosofen. Mensen met geen andere ambitie dan de gehele werking van de natuur en het heelal te doorgronden. In die tijd gingen wetenschap en spiritualiteit nog hand in hand. Het waren geen tegengestelden, maar ze  vulden elkaar aan in het zoeken naar antwoorden op de grote vragen des levens. Adam was in Anne’s ogen de grootste natuurfilosoof aller tijden; hij had alle dieren en vogels namen gegeven, en in hun naam lag de essentie van hun wezen vervat.

Over geen enkele hoofdpijn braken zoveel grote geesten hun hoofd dan over die van Anne Finch. Allemaal wilden ze Anne helpen. Er werden haar aderlatingen gegeven, handopleggingen, alchemistische rode en blauwe poeders toegediend, men probeerde haar te genezen met koffie,  tabak, opium en kwikzilver en éénmaal werd bijna haar schedel gelicht in Frankrijk, tot de arts op het laatste moment besloot dat een paar sneden in haar halsslagader een betere remedie zouden zijn. Anne Finch verweet het haar vrienden niet dat ze uiteindelijk haar niet konden helpen. In de plaats daarvan filosofeerde ze met hen en verrijkte ze haar geest.

Haar grootste levensvraagstuk werd waarom de mens moest lijden. Wat was de zin van het lijden in de wereld? Deze vraag liet haar nooit meer los. Daar dacht ze uren over na terwijl zij daar rechtop zat in haar hemelbed, de gordijnen gesloten, terwijl iedereen in huis op zijn kniekousen liep omdat ieder geluid voor haar een kwelling was. Het lijden was er, kwam ze tot de conclusie, om de mens te zuiveren. Wie leed werd een beter mens met meer mededogen, begrip, geduld en warmte. Lijden was een belangrijke stap in de spirituele ontwikkeling van de mens. Het bracht de ijdele mens tot nederigheid. God reist altijd incognito, wist ze. Pas als je terugkeek op wat je in je leven was overkomen, zag je Gods hand erin. Dan zag je de zegening in je rampspoed.

Hoe ondraaglijk het lijden van een mens ook in zijn leven was, het zou in het niets vallen met de zalige staat van zijn die de mens zou bereiken wanneer hij overging na de dood. Als kabbaliste was ze overtuigd van de eeuwigheid van het leven. Dit leven dat we nu leidden was slechts een onderdeel in een eeuwige cyclus waarin we telkens transformeerden naar een nieuwe vorm van leven. Het volgende leven kon beter zijn, wanneer we goed leefden, en slechter, wanneer we niets van ons leven gemaakt hadden.  Ze geloofde niet in een hel, en niet in een wraaklustige God. “God is liefde en mededogen,” schreef ze, “en daarom is het ondenkbaar dat hij zijn schepselen zou straffen. Hij is een vader, geen tiran. Het is niet God die de mensen vervloekt, ze vervloeken zichzelf door hun rug te keren naar het goede.”

Ik werd bevangen door de schoonheid van de okergele eetkamer op Ragley Hall. De tafel was gedekt met blinkend zilveren servies alsof er ieder moment een groep gasten kon binnenkomen om te dineren. Hier hadden ze dus gezeten, al die beroemde vrienden van Anne. Hier hadden ze onder het genot van de meest exquise gerechten en wijnen, gepraat, gefilosofeerd en gediscussieerd. Ze hadden zichzelf een naam gegeven. “Het Onzichtbare College”. Een genootschap van vrije geesten die hier, ver van Londen en van alle drukte, in alle rust hun geheime onderzoek met elkaar konden delen. Hier werden gevaarlijke stellingen over godsdienst geponeerd, hier werden alchemistische experimenten besproken en uitgevoerd, hier werden recepten, formules, en axioma’s uitgewisseld.  Theorieën die nog niet hardop in de buitenwereld konden besproken worden, omdat ze als ketters konden gezien worden, en de galg, de guillotine en de brandstapel tot de dagelijkse realiteit hoorde. Maar in hun “Onzichtbare College” waren de leden vrij om zich uit te spreken. Discretie was gegarandeerd en niemand zou het in zijn hoofd halen, hoe geschokt hij misschien ook was door wat hij daar hoorde aan de eettafel bij Anne Finch, het naar buiten te brengen. Zo trad het Onzichtbare College in de voetsporen van de Rozenkruisers en de Hartlib Circle, vergelijkbare geheime herengenootschappen uit de recente geschiedenis. Zo werd Anne Finch’s Onzichtbare College de directe voorloper van de Vrijmetselaarsloge die niet veel later door Desaguliers en Newton in Londen zou opgericht worden. Geïnspireerd door de manier waarop ze hier aan de eettafel bij Anne Finch met respect met elkaar omgingen.

Het was goed toeven in Ragley Hall. Sommige gasten voelden zich zo thuis op het landgoed dat ze er zelfs jaren bleven hangen. Henri More was er zo eentje. Hij noemde Anne, omwille van haar hoofdpijnen, zijn heldhaftige leerlinge, en was ieder moment, dat hij geen les moest geven op de universiteit van Cambridge, op haar landgoed te vinden. Hij bracht haar de grondbeginselen van de filosofie bij, leerde haar Latijn, Grieks en Hebreeuws, en gaf haar een privé universitaire opleiding die ze, eenvoudig weg omdat ze vrouw was, niet op de universiteit kon krijgen.  Een diploma kon hij haar niet geven, maar wel het grootst mogelijke compliment aan een vrouw denkbaar: “Jij schrijft net als een man”.

Eén gast presteerde het om maar liefst negen jaar van haar gastvrijheid te genieten: de Belg Francis van Helmont. Hij was een innemende man, met een mild gevoel voor humor en dito buikje, die een sleutelrol in haar overtuigingen zou spelen. Van Helmont, die grote bekendheid genoot als dokter en alchemist, kwam eigenlijk om haar hoofdpijn te verlichten. Hij geloofde dat de kracht van de geest en de verbeelding het beste medicijn was. Ziektes werden volgens hem veroorzaakt door verstoorde passies. Genezing kwam voort door de pijn geduldig te dragen en de verstoorde passies te leren omhelzen. Hij had zelfs tijdelijk succes. Uiteindelijk keerde de hoofdpijn weer, maar van Helmont bleef.

Hij had een exemplaar van de eerste Latijnse vertaling van de Zohar, de ‘bijbel’ van de kabbalisten. Het werd stof voor een gesprek dat 9 jaar lang duurde, tot haar dood. Anne werd gegrepen door de kabbala, en onderzocht en accepteerde schoorvoetend de denkbeelden uit deze mystieke Joodse leer. Het bracht haar ook in verwarring. Want in de kabbala was er geen plaats voor Jezus, die zij in haar christelijke filosofie een plaats toedichtte tussen de onveranderlijke goede God en de neutrale mens die zich kon ontwikkelen tot een goed mens, bijna aan Jezus gelijk. Zo ontstond er op haar landgoed een vorm van christelijke kabbala. De denkbeelden van de kabbalisten werden met soms vreemde bochten ingepast in de Joodse denkwereld. Er werd zelfs voorzichtig geopperd dat Jezus zelf een kabbalist moest geweest zijn. In de kabbala analyseert men de Thora (de eerste vijf boeken van het Oude Testament) door alle Hebreeuwse letters een numerologische waarde te geven, en op deze manier nieuwe betekenissen te onthullen. Op dezelfde manier gingen Van Helmond en Finch de uitspraken van Christus kabbalistisch analyseren.

Vanuit Ragley Hall werd de kabbala al snel ‘hot’ in intellectuele middens. Isaac Newton werd er door gefascineerd en bestudeerde nadat hij er mee in aanraking kwam een leven lang de afmetingen van het tempelplan van Jeruzalem, zoals dat precies in de bijbel genoteerd staat. Hij meende dat in al die getallen de geheime formule voor de wetten van het Al verborgen zaten. Maar ook Leibniz vond zijn inspiratie in de kabbala, Boyle, More en nog vele anderen, werden verblind door de wondere werking van “De Schittering” zoals de letterlijke vertaling van “de Zohar” luidt.

Maar nog was Anne niet uitgefilosofeerd, bedenk ik me wanneer de jonge vrouw me met een knipoog naar de dienstvertrekken leidt waarin vroeger de kamermeisjes sliepen. Ruimtes die normaal voor het publiek gesloten blijven. Op het eind van haar leven wilde Anne alleen nog maar Quaker dienstmeisjes. De Quakers hadden een erg liberale visie op het christendom. Het was van Helmont die haar introduceerde in deze godsdienst. Al snel maakten ook de kopmannen van de Ouakers een bedevaartstocht naar Ragley Hall. Anne Finch nodigde ze uit aan haar eettafel. Ze sprak met hen, in het begin met de nodige reserve omdat ze de grenzen uitdaagden van haar christelijke geloof, maar al snel met lauw en daarna vurig enthousiasme. Het lijden was volgens de Quakers een teken van de goedheid in de mens en bereidde hem voor om de balseming van goddelijke schoonheid na de dood te kunnen genieten.  De filosofie van de Quakers, gecombineerd met de joodse denkbeelden uit de kabbala, vormden een prachtige twee-eenheid waarin ze zich helemaal thuis voelde.  “Ja,” schreef Anne Finch enthousiast, “ieder schepsel moet terug keren naar zijn goede, oorspronkelijke staat, en hoe groter zijn lijden, hoe sneller zijn terugkeer en herstel.”

Ik luisterde niet echt naar het verhaal van mijn vrouwelijke gastvrouw in de trappenhal over de enorme muurschildering die de vader van de huidige graaf er liet aanbrengen. Ook zij hadden veertien jaar lang een gast; de kunstenaar Graham Rust die van 1969 tot 1983 nodig had om dit naar mijn bescheiden mening tamelijk kitscherige kunstwerk “De Verlokking” te schilderen. Mijn gedachten dwalen naar Anne’s man. Met alchemisten en kabbalisten had hij nooit moeite gehad, maar toen kolonel Conway vernam dat zijn vrouw op het punt stond zich te bekeren tot de Quakers, kauwde hij net iets verbetener op zijn pruimtabak. Toch verbood hij het haar niet. Hij besefte dat hij als echtgenoot in het verre buitenland geen recht van spreken had. Hij verbeet zich toen Anne zich daadwerkelijk bekeerde en zich omringde met dienstmeisjes uit Quaker kringen.

Misschien was dit ongenoegen wel de reden dat het landgoed uiteindelijk in handen van de Conway familie kwam, en spreekt tot op de dag van vandaag niemand meer over die zonderlinge schoondochter die zo ver afdwaalde van de kudde.

Anne’s hoofdpijn werd steeds scherper en ondraaglijker. Toch schreef Anne met een klein zwart potlood in die laatste getormenteerde jaren haar boek. “Principes van de meest oude en moderne filosofie”, was de titel.

Ze maakte het boek af maar het werd haar niet gegund de publicatie mee te maken. Uiteindelijk werd ze geveld door de gestaag doorbeukende bokser in haar hersenen. Maar ook in die laatste dagen van haar leven bleef ze waardig, vriendelijk, elegant. Ze klaagde zelden, en zag berustend haar dood tegemoet. Francis van Helmont hield haar hand vast die zaterdagmiddag toen ze haar ogen sloot op 47 jarige leeftijd in 1679. Nadat hij zijn tranen had gedroogd, schreef hij een brief aan haar echtgenoot om hem van de dood van zijn vrouw op de hoogte te brengen. Hij balsemde haar lichaam met een alchemistisch recept van aromatische wijnen en baarde haar op in een glazen kist in de huidkleurige geschilderde hal van het kasteel. Terwijl ik daar sta, in het midden van de hal, probeer ik me voor te stellen hoe Lord Conway hier de deuren opengooide na zijn reis vanuit Ierland. Hoe hij terwijl het buiten bliksemde en donderde zich op zijn knieën wierp bij zijn Sneeuwwitje in de glazen kist. Anne’s laatste wens, in de Quaker traditie begraven te worden, verhoorde hij niet. Hij verzocht van Helmont, haar andere vrienden en haar Quaker dienstmeisjes om hun koffers te pakken en gaf Robert Hooke de opdracht om het hele huis te verbouwen.

Van Helmont zorgde ervoor dat Anne’s boek postuum in Amsterdam in 1690 werd uitgegeven. Een prachtig boek waarin ze haar wijsheid gebundeld had. Maar zonder vermelding van haar naam. Want wie zou er een filosofisch boek van een vrouw willen lezen? Dat nam niemand serieus. En zo verdween Anne Finch net zo geruisloos als de plooien van haar rokken in de geschiedenis. De wereld was nog niet rijp voor een vrouwelijke filosofe. Maar waar zij voor stond, met respect discussiëren, waarbij iedereen tot zijn recht kwam, en de som der delen meer te laten zijn dan het geheel vond een gestructureerde vorm in de vrijmetselaarsloges. Genootschappen waarin spreekbeurten ‘bouwstenen’ werden genoemd om zo samen de kathedraal van universele waarheid op te bouwen. Maar wel genootschappen waar alleen mannen welkom waren, want ach, die vrouwen, wat wisten die nu van het leven.

Ik neem afscheid van mijn gastvrouw in het mantelpakje. Ze drukt me de hand en ik voel even een koud briesje. Is het verbeelding dat wanneer ik in haar ogen kijk, het even lijkt of het de milde blik van Anne Finch is die ik ontmoet. Haar lichaam is dood, maar haar geest is getransformeerd, zoals ze zelf geloofde. En heel even mocht ik haar in de ogen kijken. Zo’n vrouw die je ontmoet en die je leven en de kijk op de dingen een beetje veranderd.

Meer lezen over Anne Finch?

Lees De Geheime Newton, overal te koop, of op deze website te bestellen.

De filosofie van het lijden.

TOP

Delen: